home

B&G

  • B&G
  • kinderen
  • kleinkinderen

auto

  • TOY
  • BusCA
  • TOY in 't zand
  • toyota hzj78
  • hzj extreem
  • ons bussie
  • keuze toyota

voorbereiding

  • website
  • kamperen
  • gezondheid
  • documenten
  • proviand
  • gereedschap
  • kaarten en boeken
  • apparatuur
  • gps

FAQ

  • algemeen
  • tips
  • bandenspanning
  • afrika
  • rusland/mongoliĆ«
  • australiĆ«

reizen

gastenboek

  • lezen
  • toevoegen
Africa 2006
::
angola
  • algemeen
  • south africa
  • namibia
  • angola
  • d.r.c.
  • cabinda
  • congo
  • gabon
  • cameroon
  • chad
  • niger
  • burkina faso
  • mali 1
  • mali 2
  • algeria 1
  • algeria 2
  • tunisia
  • europe
::
reisverslag
Africa 2006 :: angola :: reisverslag

Route Angola: Ruacana – Chitado – Oncócua – Moimba – Iona – Tambor – Namibe – Lucira – Dombe Grande – Benguela – Lobito – Sumbe – Porto Amboim – Cabo Ledo – Luanda – Caxito – Uige – Songo – Toto – Kindeje – N’Zeto – Tomboco – Mpala – AngoAngo (Matadi) = 2.393 kms

 

 

Zondag, 28 mei 2006 – Een mooie dag: Bas nog steeds jarig en Angola in  

 

Zo, de lunch is op, de waypoints overgezet, de watervallen bewonderd... Wij zijn meer dan klaar voor Angola! We rijden naar de slagboom, die de stoffige weg voor ons afsluit.

Links ervan staat een haveloos stenen hok. Men heeft echt geprobeerd er een soort loket van te maken. En dat is jammerlijk mislukt! Er komt iemand aan. Zoals het goede reizigers betaamt, stappen we uit om handjes te schudden. Tjeetje, is die even dronken! Vanwege zijn pet en schamele uniform concluderen we, dat we te maken hebben met een politieman. Hij wenkt. We volgen hem het hok in. Er staat een witte plastic tuintafel, waarop een paar ordners liggen. Hij mompelt van alles en verdwijnt. Roept iets naar een paar mannen, die zich ophouden bij een net uitziend gebouwtje verderop. Waggelt terug naar ons en jawel, voor het hok staat een plastic tuinstoel. Die moet naar binnen. Okee, we kunnen verder. Bijna dan. Want de man krijgt een ingeving. Naar buiten maar weer. Hij brabbelt wat en staat aan de slagboom te sjorren. Gaat erop hangen en gebaart, dat we door moeten rijden. Ik hou mijn adem in. De man is niet echt onder controle ... zal hij de boom omhoog kunnen houden totdat TOY er helemaal onderdoor is? Yes. Het lukt!

Weer het hok in. In een boek moet van alles worden ingevuld. Hij vraagt en wij antwoorden. Als de info na veel moeite bij de relevante hersendelen is aangeland, moet echter de motorische functie in werking gezet worden. In dat proces zitten zo mogelijk nog meer (alcoholische) hindernissen.

Ondanks alles heeft de man zijn beroepseer. Hij staat Gerard niet toe het schrijfwerk over te nemen. Dus noemen twee te hulp geschoten mannen iedere letter en ieder cijfer op. Geduldig herhalen ze dat totdat ze de indruk hebben dat het bij hem binnen is gekomen. Maar dan moet het nog nop papier. Zo kan de “1” nog veel gaan lijken op een woeste rivier.

Na een forse geduldoefening is het over voor Gerard. Hij neemt de pen uit de onmachtige hand. Alles wat hij invult, noemt hij op. In het Nederlands. De twee hulpmannen herhalen dat in het Portugees. Onze politieman kijkt lodderig toe. En ik vergeet een foto te maken van het tafereel. He, he, dat was dat! 

In het nette gebouwtje voert Gerard TOY Angola in, door middel van het carnet en ik vul de papiertjes in bij de immigratieman. Dat kost bij elkaar nog geen tien minuten. Een model-inreis. Na alle verhalen over onterecht geld vragen, geen stempels willen zetten, na alle gedoe om het visum is onze Angola-entree bijna een anticlimax. Maar daar kunnen we goed mee verder!

We hebben de kriebels, zo opwindend vinden we het. We rijden over de dam in westelijke richting. Het landschap is niet dramatisch anders. Toch voelt alles anders. Want dit is Angola! Het gevoel moet gedeeld worden. We bellen Dolf en dan Bas, want die is (ook nog eens) jarig. Zo en nu verder.

 

 

De zon zakt snel en ergens onderweg, 13 kilometer voor Chitado, duiken we een zandriviertje in voor ons eerste Angola-bivak. Daar staan we dan in de stilte en onder een beschermende koepel van miljoenen sterren. Het zijn ervaringen waarin de diepste intimiteit samenkomt met het grootst mogelijke ruimtegevoel. Immens.

 

Maandag, 29 mei 2006 – Savannen, Himba’s en rare Portugezen

 

Om zeven uur zitten we aan het ontbijt. Over de weg passeren vier vrouwen. Nieuwsgierig gluren ze vanuit de verte naar ons gedoetje.

De rit voert ons door savannelandschap. Chitado is een dorp van riethutten. Een paar Portugese huizen staan er verlaten en vervallen tussen. De piste van hard zand is soms uitgespoeld, waardoor grillige geulen ontstaan. Er zijn ook nogal wat, meestal droogstaande, rivieren over te steken. We vorderen met een gemiddelde snelheid van 30 km/uur. In de rode aarde groeien struiken, boompjes en zo nu en dan zijn er wat baobabs en een enkele ruim en groen bekruinde anatrees. We komen Himba’s tegen met vee of gewoon met spullen. De mensen zijn hartelijk en vinden het maken van foto’s geen enkel probleem. Communiceren blijft lastig. Een enkeling spreekt een beetje Portugees en dat spreken wij weer niet.

We houden een ruime middagpauze in een beschaduwde rivierbedding. Na de middag wordt het terrein ruiger en steniger. Er zijn heel wat “duikjes” te maken. Zo noemen we de soms meters diepe geulen overdwars, die door water zijn uitgesleten. De temperatuur kruipt op richting veertig graden. Links en rechts zijn bergketens. In de paar dorpjes, die we passeren, zijn nauwelijks mensen te bekennen. Het echte expeditiegevoel is er weer helemaal.

Via Oncócua bereiken we laat in de middag Moimba, waar volgens de kaarten zo’n beetje het Nationale Park Iona begint. Bij een vork zien we voor het eerst die dag verkeer, twee 4x4’s. Ze blijken bij overlandende Angolezen (van Portugese afkomst) te horen. Het contact verloopt, zachtjes gezegd, merkwaardig. Terwijl door het ene raam een man tegen Gerard ratelt over een gezamenlijk bivak, staat aan de andere kant zijn medereiziger tegen mij een lang verhaal te houden. Dat ze samen nog maar één reserveband hebben, dat ze overmorgen in Luanda moeten zijn en dat ze misschien wel de nacht door moeten rijden. We worden er tureluurs van en besluiten, dat we kiezen voor een eigen bivak. Wel zo rustig. Dat proberen we ze duidelijk te maken en rijden weg, de mannen vriendelijk gedag zwaaiend. He, he, wat een gedoe!

Een paar kilometer verderop vinden we een mooie plek op een klein plateau met uitzicht op de Ovipaka (bergtop). En terwijl we een rondje rijden om de beste positie te vinden, arriveren de Portugese-Angolezen. Ze aarzelen wat en rijden dan, gelukkig, door.

 

 

Zo kunnen we tenminste in alle rust genieten van “ons diner” (aardappelpuree, doperwtjes, worstjes, wijn) en van de sterrenhemel. De temperatuur daalt hier heel behoorlijk en er is geen ongedierte. We slapen dan ook geweldig.  

 

Dinsdag, 30 mei 2006 – Welwitschia’s, wild en nóg een rare Portugees

 

Om zeven uur wekt de zon ons. Er waait een flinke wind. We maken een vuurtje voor de vuilverbranding. Een himbajongen vergeet zijn geitenkudde en staat ons met open mond te bekijken.

We genieten van een fantastische tocht. Het gebied is leeg, ruig en ongerept en het is heet (40 gr). De weg slingert zich door het gebergte en dan weer over grote (Kaokeveld-achtige) goudgele vlakten met eindeloos veel welwitschia’s. Zo nu en dan zijn er stenige en rotsige passen te gaan. Ook vandaag doen we veel rivieroversteken en hobbelen we voorzichtig door de steeds op ons pad verschijnende venijnige en diepe dwarsgeulen. Het enige wild, dat we zien, bestaat uit een paar schichtige springbokken en een mooie schildpad. Zoals vrijwel overal in Angola, is ook hier het wild verdwenen als gevolg van de lange periode van oorlogen.

 

 

Het navigeren is niet al te moeilijk, omdat de route helemaal in T4A staat. Op de Michelinkaart staan namen, die we opgevat hebben als plaatsnamen. Van dorpen, of iets wat er op lijkt, is echter geen sprake. Zo zou Iona midden in het park liggen. Wat we er treffen na een mooie rivierdoorwading, is een slagboom en rechts op een heuvel een verwaarloosd Portugees bouwwerk. We wachten, er zal vast wel iemand komen. Het duurt even, maar dan scharrelt een man vanachter een rots vandaan. Na veel vijven en zessen, en een koud colaatje, opent hij de slagboom. Blijkbaar moet er elders betaald worden.

We toeren lekker verder door een gebied, waar steeds meer prachtige formaties van enorme afgeronde rotsblokken verschijnen. Tot ineens links van het spoor een hek opdoemt, een paar meter hoog met schrikdraden en wel. We schrikken er inderdaad nogal van. Het landschap wordt er door aangetast. Ergens in de verte staan wat gebouwen en auto’s. Op de T4A-map zien we dat er hier een lodge moet zijn. Verderop is de eigenaar (alweer een Angolees van Portugese afkomst) met zijn personeel bezig om het hek te maken.

Hij is concessie-houder van het park, vertelt hij en in één adem begint hij ons toe te spreken. We hadden een permit moeten hebben, we moeten wel in het park geslapen hebben en hoe we dan wel langs de slagboom zijn gekomen. Ook nu bepleiten we, dat de argeloze toerist recht op informatie heeft. Een bord plaatsen moet toch niet al te moeilijk zijn. Afijn, we betalen hem het bedrag (80 US-dollar) voor het park. Daar heeft hij, of de overheid, recht op. Maar de penalty (boete) betalen we niet.

De zon staat al laag, als we eindelijk verder kunnen. De palen voor het hek lopen kilometers door. We hebben geen zin om die dingen in ons uitzicht te hebben. Dus rijden we door tot we in een kleine kom van bruine steenbergen ons bivak paalvrij kunnen opslaan.

Na een maaltijdsoep, fruit en ‘n frisse badderpartij liggen we om negen uur in bed. Het is doodstil en er is geen vleugje wind.

 

Woensdag, 31 mei 2006 – Van dalletje naar rotstoppie

 

Om zes uur zijn we op. De zon wordt snel heet, om acht uur is het al 20 graden. We trekken verder door een oud rivierdal met grof zand. Nog steeds zijn er welwitschia’s, die wonderlijke oerplant. Het dal verbreedt zich en er groeit meer olifantengras. We bewonderen een reuzewelwitschia en beklimmen stenige passen. We dragen ons steentje bij aan de “memory”-steenhoop.

 

 

Want de reiziger, die door deze woeste gebieden trekt, mag herinnerd worden op de grote hoop. Vanaf hier rijden we door een enorme grindwoestijn tot we afdalen naar een maanlandachtig landschap. Water heeft de broze bodem uitgesleten tot prachtige formaties.

 

 

Middenin deze droge dorre omgeving is een moerasachtige oversteek. Afhankelijk van de hoeveelheid water moet je de omtrekkende beweging aanpassen om weer bij het spoor uit te komen. Het is spannend en leuk om zo’n route te zoeken.

Vanaf hier bereiken we al snel de weg, die naar Namibe loopt. Het is een kaarsrechte goede asfaltweg, zonder potholes, die als een dijk in de uitgestrekte savannevlakte ligt. Er is niets, behalve om de zoveel kilometer de ruïne van een Portugees bouwwerk, waarop “cantoneira” kunnen ontcijferen. 

Rond de middag vinden we een bank in Namibe. De behulpzame (bewapende) bewaker, informeert voorbij de rijen wachtenden of er geld gewisseld kan worden. Nee dus. Hij begeleidt Gerard vervolgens naar een andere bank, waar dat wél kan.

De stad draagt de sporen van het Portugese verleden: een fort en sierlijke bouwwerken in zachte tinten en de boulevard met aan weerszijden en palmenrij. Bij het tankstation informeren we naar een internetcafé. En alweer blijkt de hulpvaardigheid van de Angolees. Een klant stapt in de auto en rijdt ons voor. We brengen een half uur door op het internet en eten een frietje in een restaurantje. 

We gaan de stad uit en volgen een track van T4A, dat ons via hobbelige paden over mooie kleine en stenige passen voert. Het hobbelt zodanig, dat het nog ongeschonden scharnier van de motorkap het begeeft. We zetten het vast met een spanband en besluiten om naar de doorgaande weg te rijden. Daar kunnen een hele poos gewoon 100 km/uur rijden. Ook lekker en het schiet weer eens even op. Dichter bij de kust verandert dat. Ineens zijn er weer potholes (gaten in het asfalt). Slalommend zakt de snelheid terug naar 35 kilometer. 

Op een rotspunt, naast wat ooit een vuurtoren was, vinden we een bivakplek met uitzicht op de oceaan. De zee ligt zo’n dertig meter onderaan de steile rotswand. Door de hoge luchtvochtigheid wordt alles binnen de kortste keren behoorlijk klam. Gelukkig merken we daar niet veel van als we na de asperge-ei-salade en macaroni-met-kaassaus onder het dons kruipen.

 

Donderdag, 1 juni 2006 – Overlanders op (ons) pad en Angolezen op visite  

 

Alles is nat van de mist, die als een dichte deken op onze rotspunt hangt. Als we tegen negen uur vertrekken, voel je door de mist heen alweer de kracht van de zon. Noordelijker wordt het asfalt slechter en zijn er heel wat potholes te omzeilen. Het is een stuk makkelijker, als het asfalt volledig ontbreekt. Dat rijdt als een “gewone gaten-piste”. Maar we vinden ons ritme en het gaat lekker. Waar duikers of bruggen waren, is de hele weg over flinke delen verdwenen en zijn er omweggetjes door het land ontstaan. Vanaf de vlakte klimmen we op naar een gebergte.

Net na een rivierkruising komen er van achter een scherpe hoek out of the blue twee overlandauto’s aan gereden. In een oude Mercedes met camperopbouw zijn de Belgische Anja & Benny op reis in gezelschap van de Britse Esther & Andy (Toyota 60). Twee uur staan we in de berm, wisselen van alles uit, bekijken de auto’s, maken foto’s en drinken koffie. Na een hartelijk overlanders-onder-elkaar-afscheid gaan we verder.

 

 

En nog slechtrer wordt de weg. Vanaf de afslag naar Lucira verdwijnt het asfalt helemaal en wordt het een piste, die overgaat in een off-road track. TOY “wandelt” over rotsige passen, die ons de kreet “hoezo van Zyl’s pas!!” doet ontlokken. Ik geniet intens van de manier waarop Gerard TOY over de rotsachtige op- en afstapjes kan laten lopen. Op de vlakkere delen toeren we stukjes door comfortabel zand en kunnen we én nagenieten én ff opschieten.

Om half zes vinden we in een droog stroompje een mooie plek voor de nacht. Ook vanavond komen zwermen motjes af op ons lampje, dat we op een meter of vijf afstand van de auto hangen. En zoals steeds komen dan vroeg of laat ook de vleermuizen, die van makkelijke avondmaaltijd genieten. Om een uur of acht horen we mensen naderen. Twee jongemannen met volgepakte fietsen doemen op uit de duisternis en komen ons gezelschap houden. Logisch, want dit hier is het enige niet rotsige en vlakke plekje in de wijde omgeving. De jongens vinden het fantastisch om foto’s op de laptop te bekijken.

Maar om negen uur is het bedtijd. Zij spreiden een kleedje uit op het zand en wij klimmen naar ons hoge bed. Het wordt pas stil, als we vragen of hun transistorradiootje uit kan. En dan kunnen we de krekels weer horen.

 

Vrijdag, 2 juni 2006 – Van muggen en een mooie route

 

In alle vroegte horen we de boys vertrekken. Die hebben nog heel wat voor de boeg, bedenken we. Met de fiets aan de hand zullen ze de rotsige passen over moeten en op maar weinig plekken zullen ze kunnen fietsen. Het ontbijt doen we binnen, want buiten is een kleine-vliegjes-plaag losgebarsten. Om een lekje in de band te dichten moeten we er echter wel uit. Een van de nieuwe (experimentele) dempers blijkt te lekken. Tja, wat is er bestand tegen het gewicht van TOY op zulke barre wegen?

Tegen negen uur houden we halt in een kleine nederzetting van riethutten, waar een paar mannen bij hun pick-ups een ontbijtpauze staan te houden. Ze zijn zeer geïnteresseerd in de motor en de technische aanpassingen van TOY. Terwijl zij naar boven gaan, zakken wij af naar vlakker gebied, waar de weg weliswaar “off road” blijft, maar stukken beter is dan op de pas. Er volgt nog een bergketen en de begroeiing neemt toe, vooral in een oase-achtig dal. Het is er groen, er zijn palmen en ook de lemen huizen doen ons denken aan Noord-Afrika. Overal wordt het land bewerkt en zijn er fruitgaarden.

De kwaliteit van de weg blijft wisselen. Van “oké-asfalt” naar asfalt met potholes naar piste en stukken off-road.  

We passeren Benguela en Lobita. Na alle leegte van de voorgaande dagen, lijkt hier de hele bevolking van Angola samen te dringen. Op de hellingen zien we kilometer na kilometer de eenvoudige lemen en bakstenen huisjes.

 

 

Op de kustweg richting Sumbe slaan we af op een spoor richting zee. Ver weg van alle drukte staan we daar. Ach ja, dit blijft natuurlijk tropisch Afrika. Het is nog lang vochtig warm en er zijn gemeen stekende kleine mugjes. Het neemt niet weg, dat de kippensoep met extra slierten ons goed doet. En tegen de tijd, dat we genieten van een glas-wijn-met-kaas toe, heeft het muggenvolkje zich teruggetrokken. Na een flinke opfrisbeurt, is het goed toeven op ons TOY-bed.

 

Zaterdag, 3 juni 2006 – Nóg meer overlanders en discomuziek in Luanda

 

Er hangt weer een dichte mist, als we opstaan. Maar zodra we de ochtenddingen achter de rug hebben, is er alweer weinig van over. Lekker in de auto, airco aan en weg van de muggen. We zitten allebei onder de steken, die meer zeer doen dan dat ze jeuken en soms dikke bulten achterlaten. Gerard z’n rechterhand is opgezwollen tot een mollig babyhandje.

Als we een uur gereden hebben duiken voor ons drie onmiskenbare overlandauto’s op. Het kan niet op! Een Nederlandse defendercamper (LR110 met ambulance-opbouw ), een Duits/Zwitserse combinatie (Toyota 75) en een puur-Zwitserse (Toyota 75). De overlandreflex is bij iedereen goed ontwikkeld. Voor we het weten staan we alweer in de berm geparkeerd, wordt er van alles uitgewisseld, koffie gedronken, foto’s gemaakt en zijn we zomaar ineens anderhalf uur verder. 

En verder gaat het door een soms vlak dan weer heuvelachtig landschap, dat inmiddels permanent groen is. Naast de oase-achtige stukken met de zogenaamde wetlands (moerassen bij riviermondingen) met palmen is er doorlopend groen gras, struiken, maar ook baobabs en groeit er een boomachtige vetplant.

Zo nu en dan zitten we dichter aan de kust en hebben we een doorkijkje naar de Atlantische Oceaan. Naast de plaatsen, die ook een naam hebben op de (Michelin-)kaart, passeren we een enkel dorpje. Of liever: kleine nederzettingen van lemen huisjes met rieten daken.

De enige plek voor een lunchpauze is langs de kant van de weg, in de berm. Kunnen we ook de rechter achterband checken, die ondanks de reparatie toch zachtjes leeg loopt. Terwijl Gerard de band oppomt, maak ik de lunch. Voor de zoveelste keer zwaaien we naar de mannen van het “Deer-konvooi” (drie grote trucks met John Deer landbouwmachines en twee trucks met grote buizen). Sinds gisteren, toen we ze voor het eerst op de smalle en slechte asfaltweg passeerden, komen we elkaar met regelmaat tegen. Zij passeren ons als wij stil staan (overlandontmoetingen, lunch) en vervolgens sjezen wij hen weer voorbij. Ze toeteren als wij zwaaien.

Een half uur na de middagpauze denken we even een fata morgana te zien, maar nee het is echt. Aan de kant van de weg staan overlanders. Niet te geloven. Ook met deze twee (weer!) Zwitserse stellen hebben we een bermmeeting van een uur. Voor hen is het de eerste keer, dat ze zomaar onderweg een andere overlander ontmoeten. Wij daarentegen lopen zo langzamerhand het risico van een overdosis. Na de bekende uitwisselingen en rituelen zwaaien we Michael & Andrea (Nissan Patrol) en André & Claudia (Misu-bussie) uit.

Inmiddels zijn we alweer gewend aan goed asfalt. We kunnen aardig doorzoeven. Slechts de nu en dan opduikende enorme gaten, drukken de snelheid. Want om daar met een gangetje van honderd in te knallen, is niet echt de bedoeling. Als we Luanda naderen, is er zelfs sprake van een keurig bestreepte asfaltweg. Het wordt drukker. Tussendoor zien we glimpen van de wijken, waar de mensen het met heel weinig moeten stellen.

Met de gps weten we waar we heen moeten. Niet altijd hoe, maar uiteindelijk wijst het zich vanzelf. Een omleiding ergens in de stad maakt eens te meer duidelijk dat dit een Afrikaanse hoofdstad is. Door een nauwe woonwijk van kleine huisjes wringt zich een stroom van vele, vele Toyota-taxibusjes, wrakke auto’s en stinkende vrachtwagens. Dit alles gebroederlijk samen met dikke Land Cruisers, Mercedessen en meer van dat moois.

 

 

Zonder problemen bereiken we de Yachtclub, waar gekampeerd kan worden. De veiligheidsman bij het hek spreekt geen Engels. De te hulp geroepen collega zoekt contact met de chef en we mogen. We plakken aan alle kanten en voelen ons knap vies. Maar een douche zit er vanavond niet in. De chef gaat daarover en die is er pas morgen weer. Tja ... In de schaduw van onze TOY laten we onze nieuwe omgeving maar eens op ons inwerken.

Aan de overkant van de baai, waaraan we staan, ligt de stad onder een koepel van vervuilde lucht. Links, richting oceaan, liggen zeeschepen voor anker en de kranen van de haven pieken er de lucht in. In de baai zelf liggen niet onaardige jachten. Het terrein, waarop we staan is verhard met rood zand. Er staan (dikke) auto’s geparkeerd van de leden van de Yachtclub, nemen we aan. Er staan boottrailers en er ligt een hele hoop rotzooi. Men probeert kennelijk het terrein te vergroten door langs de waterkant een stort van sloopmateriaal, ijzer, koelkasten en ander spul, te maken. Achter het hek dendert het verkeer over de weg. Niet echt ons idee van de ideale kampeerstek. Maar alla, we doen het ermee, als we dan morgen maar eindelijk die hoognodige douche kunnen krijgen.

Op het terras van de club is er gelukkig veel schaduw. De frisse cola en de aardige mensen maken het hier goed toeven. We eten in het restaurant en ach, de vis mag te droog en het vlees te doorbakken, de frites aan de slappe kant zijn, we eten toch weer eens iets anders. En er is een behoorlijke fles wijn bij. We hebben nog geen idee van het prijsniveau in Angola, maar dit hier kost best veel (40 Euro).

We raken aan de praat met de ober, een goed Engels sprekende jongeman. Hij vertelt, dat in Luanda 15 miljoen mensen wonen (van de in totaal 25 miljoen Angolezen). We hadden al gelezen, dat tijdens de burgeroorlog veel mensen van het platteland naar de stad zijn gevlucht. De regering schiet ernstig tekort, vindt hij. En de president is alleen maar druk met eten en drinken. Die trekt zich niets aan van zijn volk en land. Van democratie is volgens onze praatgrage ober geen sprake. Het is de president, die alles beslist. Zo heeft hij bijvoorbeeld besloten om de verkiezingen, die deze maand gehouden zouden worden, uit te stellen.

Als we teruglopen naar TOY, dringt het tot ons door, dat we wel erg veel lantaarnpalen met joekels van schijnwerpers om ons heen hebben. Dat wordt een knap verlichte nacht. En warm ook. Broeierig warm. Op de weg dendert nog steeds veel verkeer. Zijn we moe genoeg om dat alles te weerstaan? Blijkbaar wel, want om een uur of een schrikken we wakker. De naastgelegen disco begint aan een lange bedrijfsnacht. Het is alsof ons bed midden op de dansvloer staat. In de uren daarna krijgen we een aardig idee wat de populaire disco-muziek is hier in Luanda. Het is vroeg in de ochtend als we aan het tweede deel van de nacht beginnen. Zelfs de nog steeds rondzoemende mug kan ons niet meer wakker houden…  

 

Zondag, 4 juni 2006 – Een rustige Yachtclub-dag

 

Om een uur of negen is het dan eindelijk zover: we kunnen douchen. Zo, dat doet goed! De dag brengen we voor het grootste deel door in de koelte van een windfan in het restaurant. We zijn op de laptops bezig, iets wat altijd weer de nodige nieuwsgierigheid opwekt. Het personeel vindt de foto’s en video’s helemaal te gek.

 

 

Tevreden gaan we naar bed. Namibië staat op de usb-stick, klaar om op de site te gaan en we hebben lekkere gamba’s gegeten. En, niet te vergeten, het is zondagavond en dan is de disco gesloten!

 

Maandag, 5 juni 2006 – Overlanders-werkdag

 

Na het ontbijt pompen we de banden op, vullen de watertanks en we vertrekken naar de stad om daar het nodige te regelen. Eerst moet er geld gewisseld worden. Dat kost een uur. Alle bankhandelingen gaan langzaam en worden twee, drie keer herhaald en dan nog eens gecontroleerd. Geen wonder, dat er ellenlange rijen wachtenden zijn.

Met voldoende Kwanza’s op zak, gaan we op zoek naar de Ambassade van Gabon. Niemand van de eerdere overlanders heeft waypoints of een adres achtergelaten. En dat zullen we weten. Het is het begin van een urenlange speurtocht door de stad. We worden via hotels (Tropico, Alvalade, Miramar) van het ene punt naar het andere gestuurd. Dat zou nog niet erg zijn, als je gewoon kon rijden. Maar dat is niet het geval. Het verkeer zit hier het grootste deel van de dag gewoon vast of er wordt stapvoets gereden. Het enige voordeel is, dat we nu allerlei tracks en waypoints voor T4A kunnen vastleggen. De stad wordt, nogal letterlijk, op de kaart gezet.

Behulpzaam is men hier wel. Zo wordt het laatste stukje van onze zoektocht gewezen door een bewaker van de Belgische Ambassade. Hij rijdt mee en loopt gewoon weer terug naar zijn post.

De Gabonese Ambassade! Een monument van een dame schuift ons zwijgend de in te vullen formulieren toe. De pasfoto’s zijn oké en het kost 100 US-dollar per visum. Goedemorgen!! Niet niks en over twee dagen klaar. Over twee dagen?! Ons kreuntje helpt niet. Dus spelen we het spel der wanhopigen. De dame laat ons weten, dat het wel in één dag kan, maar dan kost het per visum nog eens 50 dollar extra. Maar ... het kan dus wel in één dag. Okee dan, nog wat extra theater verleidt onze dame voldoende. We mogen morgenmiddag langskomen. Zo, dat is dan ook weer geregeld!

We zien af van ons voornemen om op de Nederlandse Ambassade verhaal te gaan halen over de episode van hun gebrek aan medewerking. Zonde van onze energie, besluiten we.

 

 

Dan op zoek naar een bandenboer. Langs een rotonde vinden we er een. Niet, dat er veel materieel of materiaal voorhanden is, maar aan welwillende inzet ontbreekt het zeker niet. Zo’n beetje in de bocht wordt TOY neergezet en onze gevarendriehoek moet het verkeer op voldoende afstand houden tijden de reparatie. Daar sta je dan op drie banden en een krik, terwijl een stroom van auto’s er omheen scharrelt. De band gaat van de velg en het lek wordt geplakt. Gerard wordt heen en weer geslingerd door zorg of de reparatie goed verloopt en plezier in de Afrikaanse aanpak. Het komt zo goed als goed.

Vlakbij is zowaar een supermarkt, waar we de voorraden weer op peil brengen. Vervolgens laten we de auto achter onder het toeziend oog van een paar bewakers. Te voet zoeken en vinden we een goed internetcafé. Het is een groot lokaal en twee uur lang zijn we allebei bezig om het thuisfront van informatie en reactie te voorzien.

We gaan terug naar de Yachtclub voor nog een Luandanacht, die deze keer weer ernstig verstoord wordt door muggen.

 

Dinsdag, 6 juni 2006 – Tropisch woud en ronkende vrachtwagens

 

Frisgedoucht vertrekken we naar de binnenstad. We kunnen pal voor het internetcafé parkeren en zodoende ook het waypoint vastleggen. Als we de update hebben afgerond, lunchen we in het naastgelegen restaurantje. Op de ambassade liggen onze paspoorten met visum voor Gabon netjes op ons te wachten en dan kunnen we eindelijk de stad weer uit.

De weg loopt dwars door enorme sloppenwijken en door een uitgestrekte lokale markt. Het is er net een krioelend mierennest, iedereen is in bedrijf, beweegt en sjouwt met aankopen of handelswaar op het hoofd, in krui- of trekwagens. De straat is allang veranderd in een stoffige kuilenweg, waar het verkeer in alle varianten overheen hobbelt. Een deel is een vuilnisbelt. Het lijkt niemand te deren en het geheel maakt, gek genoeg, ook een ontspannen indruk. Het is fascinerend om te zien, hoeveel mensen er in smetteloos witte kleren rondlopen.

We wurmen ons in een rij wachtenden bij het tankstation en als we weer rijden, laten we de drukte en bebouwing al snel achter ons. Relaxt toeren we door het platteland op goed asfalt. Voorlopig in ieder geval. Bij Caxito verlaten we de kustweg en gaan in oostelijke richting landinwaarts voor de ruim 300 kilometer naar Uige. Vandaar willen we noordelijk via M’banza Congo en bij Luvo de D.R.C. binnen gaan. Het begin van de weg wordt flink onder handen genomen. Zo te zien is het een Chinees project. Tekenen van verbetering van het wegennet zagen we al eerder. Bij Namibe, bij Benguela, Lobito en Luanda is men bezig en er waren enorme terreinen met materiaal en materieel te zien. Misschien horen we wel bij de laatste overlanders, die heroïsch de slechte wegen gegaan zijn... In ieder geval wordt voorlopig het asfalt steeds slechter naarmate de weg kronkelend klimt.

Het vertrouwde savannenlandschap maakt plaats voor tropisch woud. We genieten ervan door het zware groen te rijden. Het asfalt verdwijnt helemaal en soms hobbelen we op wat ooit de onderlaag van de weg was. Het zijn niet zozeer “kinderkopjes”, maar eigenlijk meer flinke “punthoofden” daar onder de arme, al ernstig geteisterde, banden. De dorpjes worden primitiever en het verkeer is teruggelopen tot een enkele vrachtwagen en taxibusje. In de berm staan hier en daar bordjes, die waarschuwen voor mijnen en op andere plaatsen, dat de mijnen geruimd zijn. Dat laatste gokken we, want het Portugees zijn we nog steeds niet echt machtig.

Om half zes stoppen we op een soort uitwijk langs de weg. Een plek, die gezien de sporen vaker als stopplaats gebruikt wordt. Het is bovenaan een klim, zodat eventueel passerend verkeer in ieder geval tot bedaren is gekomen. Op onze stoelen gezeten, zien we nog een paar uitbundig groetende vrachtwagens passeren, vol geladen met goederen en mensen. Zo, denken we, het wordt donker en dan zal het verkeer helemaal stil vallen. Dit is niet echt een weg om in het donker te rijden. Dan kunnen wij ongestoord genieten van de geluiden van het woud.

 

 

Maar dat valt lelijk tegen. Tot diep in de nacht rammelt met regelmaat een ronkende en stinkende vrachtwagen voorbij. Nog erger is het, als er een stop gemaakt wordt om te sleutelen. Maar ja, this is Africa en we hebben in de koele nacht voor de verandering eens geen last van muggen. 

 

Woensdag, 7 juni 2006 – Brug kapot, andere route  

 

Om zes uur worden we wakker van de alweer op gang gekomen volgepakte vrachtwagens. Zoals dat hoort in een tropisch woud, hangt er een zware damp. Zo tegen achten is de zon krachtig genoeg om er doorheen te breken. Het is een prachtige sfeer: stralen zon, slierten mist en het groen van woudreuzen, bamboebosjes, klimop, palmen, bananenbomen. 

We vorderen met een gangetje van hooguit 25 km/uur en passeren daarbij de vrachtwagens met hun lading. Een enkeling rijdt, maar het merendeel staat met pech langs de weg. Het volkje heeft zich rondom geïnstalleerd en wacht tot het euvel verholpen is. Ja, de mensen hier weten wat wachten is. Oostelijker is het woud geweken voor bewoning en bebouwing.

Voor T4A leggen we zoveel mogelijk de namen van de gehuchten, die we passeren, vast. De mensen zijn uiterst vriendelijk, zwaaigraag en zeer bereid om gevraagde informatie te geven. Geüniformeerde mannen salueren bij wijze van groet en de lokale mannen nemen de pet af als we hen aanspreken. Grappig is het ook, dat ze ons bedanken (”obrigado”) als ze ons geholpen hebben. Hoezo eng en gevaarlijk Angola?

Om half vijf zijn we in Uige. Al vragend vinden we de juiste koers naar M’banza Congo via Songo. Voor de zekerheid checken we nog een keer of we goed zitten. We treffen een goed Frans sprekende man. En dan wordt duidelijk, dat we de geplande route niet kunnen rijden. Bij Luncunga moeten we de rivier over en de brug daar heeft de oorlog niet overleefd. Zo, nog een geluk, dat we daar nu achter komen. Er resten twee mogelijkheden. Terug naar Uige (zo’n vijftig km) en vandaar noordelijk. Deze route echter gaat heel veel tijd kosten volgens onze zegsman. Beter en sneller gaat het via Toto en dan vanaf de kust bij N’Zeto richting M’banza Congo. Het is even slikken, maar alla, veel keus hebben we niet.

De kleine zandpiste, waarop we rijden, bevalt in ieder geval. Langs een klein weggetje vinden we onze nachtplek onder een mooi rijtje palmbomen. Bij het licht van een bijna volle maan genieten we van de stilte. En, oh zaligheid, het koelt fantastisch af. We slapen heerlijk in, terwijl de krekels tot leven komen.

 

Donderdag, 8 juni 2006 – Waar een leuke zandpiste toe kan leiden

 

Lekker op tijd rijden we op de comfortabele zandpiste. Maar niet voor lang. De weg verandert steeds meer in een heftig off-road track. Lemig, rotsig, stenig, dit alles na elkaar of alles tegelijkertijd. Gezien de resten modder, die we zelfs nu nog aantreffen, bedenken we, dat dit een route is, die je ab-so-luut niet moet doen in de regentijd. Als we binnen twee uur twee banden aan flarden hebben gereden, wordt het ook nog eens heel spannend. En eng, wat mij betreft, want nog eens lek rijden, is weliswaar op te lossen, maar echt simpel is dat niet. Bij ieder dorpje, hoop ik dat er verbetering komt. Nee dus, voorlopig gaan we op dezelfde weg verder. 

De mensen zijn hier helemaal niet gewend aan witte mensen in zulke auto’s. Het enthousiasme is groot, als we passeren of als we de naam van het dorp vragen. Kleinere kinderen vinden ons wel eng en blijven uit de buurt. Heel leuk is het, dat bijna altijd een oudere man komt en als een soort chief de honneurs naar zijn gasten waarneemt. Met veel “obrigados” en zwaaien wordt er na zulke stops afscheid genomen. Als we een foto willen maken, gaat men meestal onbeweeglijk staan en trekt men een plechtig gezicht.

 

 

Nee, aan de mensen en het landschap, waar we met het oog op de weg niet al te veel oog meer voor hebben, ligt het niet. Het terrein is in het algemeen open en er zijn bewerkte veldjes, met meestal cassave. Soms passeren we restjes van het oorspronkelijke tropisch woud. Daar ook zijn de natste delen te vinden.

Gelukkig wordt het bivaktijd. Kunnen we uitrusten en hoeft er even niets. We staan op een vlak stukje, dat iets boven het land uitsteekt. Zo vangen we tenminste nog wat wind voor de broodnodige verkoeling. Blijkbaar zitten we vlak bij een dorp. Terwijl we van pasta en wijn genieten horen we het gezang van de mensen. Niet lang nadat het dorp stil is gevallen, geven wij ons ook over aan de nacht. 

 

Vrijdag, 9 juni 2006 – De bewoonde wereld van het gatenasfalt

 

Om zeven uur inspecteert Gerard TOY uitvoerig na de barre rit van gisteren. Vandaag moeten we weer aan de bak. Hoe ver, hoe lang? Daar hebben we geen idee van. Terwijl we nog aan de muesli zijn, komen de eerste dorpelingen aan. Binnen de korte keren heeft zich een grote groep verzameld. De koffie laten we maar zitten, die bewaren we voor later.

De route blijft even slecht als gisteren. Sommige passages verkennen we te voet of we wurmen ons door het mans-, wat zeg ik, TOY’s hoge gras voor een omweg. We voelen ons steeds meer als ontdekkings-reigers uit vroeger tijden in de diepe binnenlanden van Afrika. Om twaalf uur stellen we vast, dat we in de afgelopen vier uur veertig kilometer zijn opgeschoten. Als het zo doorgaat komen we vandaag nog niet op de wegen van de “bewoonde wereld”!  

En dan, uren later, komen we in een dorpje een (rijdende!) vrachtwagen tegen! Is dat een goed teken? Zijn we dichter bij een betere weg? We moeten nog wel wat geduld hebben, maar het lijkt alsof we vaker 30 km/uur kunnen rijden en er minder vaak lastige passages te maken zijn. Nog twee keer komt ons een vrachtwagen tegemoet gehobbeld. Eén keer moeten we er een passeren. Je houdt je hart vast, als je ziet hoe dat heen en weer zwiept. Geen wonder, al die wrakken in de dorpen en langs de wegen.  

Wat lekker is het, als je ineens zomaar een paar honderd meter gewoon kunt rijden. Langzamerhand worden dat kilometers. En dan stellen we vast, dat we het gehad hebben. We bereiken een goede piste en uiteindelijk zelfs een geschoven piste. De eerste in Angola!

 

 

En daar is het asfalt. Vraag niet wat voor asfalt, maar het is asfalt. Het rijdt een stuk langzamer dan de voorgaande geschoven piste, maar dit heet hier nu eenmaal de “bewoonde wereld”. En dat is wat we zochten. Als het bijna donker is, zien we een spoor links van de weg, dat naar een open plek leidt, waar zand wordt afgegraven. Daar kunnen we dus veilig staan. Let wel, in Angola, ga je niet zomaar van de weg af, omdat er nog steeds mijnen liggen. In het noorden is dat gevaar nog groter dan elders, is ons gezegd.

Wat hebben we het verdiend: een opfrisbeurt, pasta, wijn en de bijna volle maan. Helaas verdwijnt die zoetjesaan achter de wolken. Maar dan is het ook wel onze bedtijd.

 

Zaterdag, 10 juni 2006 – Zandmannen, schoolbellen en de mooie weg naar Matadi  

 

Deze morgen krijgen we gezelschap van mannen, die hun vrachtwagen vol zand komen scheppen. De uit Congo (DRC) afkomstige voorman spreekt Frans. Het werk wordt stil gelegd en een uitgebreide TOY-toer is het resultaat. De voorman adviseert ons de grensovergang bij Matadi te nemen i.p.v. Luvo. De weg is beter en korter. Na de afgelopen dagen, en met twee kapotte reservebanden, is dat voor ons wel een pluspunt.

Als we wegrijden, trekt een raar getik onze aandacht. Blijken de wielbouten van een van de gewisselde wielen los te zitten. Oeps, foutje! Bij het aandraaien breekt ook nog eens een van de wielbouten. Die had al te veel voor de kiezen gekregen kennelijk. Aangedraaid en voorlopig kunnen we verder.

Het landschap is hier zoals we dat de laatste tijd gewend zijn. Open savannen met restjes oerwoud. Hier en daar is het zwart geblakerd of brandt het gras nog. Op de weg treffen we nauwelijks rijdend verkeer. Ook hier staan auto’s langs de weg en werkt men aan reparatie. De mannen gebaren dan meestal, dat ze een rokertje willen. En wij gebaren, dat we dat niet hebben. Ook goed en men zwaait vrolijk terug. Dat doen ook de mensen in de dorpen en langs de weg lopende mensen. Meestal zijn dat vrouwen. Ze dragen schalen op het hoofd. In de ochtend ligt daarin de machete en iets te eten en te drinken. ’s Avonds is die schaal vol met de witte cassaveknollen.

En dan is er het wrak van een vrachtwagen in vrijwel ieder dorp. Ooit heeft die het begeven. En nadat alle bruikbare delen er zijn afgesloopt, blijft het karkas als een monument achter.

 

 

Met regelmaat zien we ook gekantelde auto’s. Een enkele keer is dat net gebeurd en is men nog bezig met de lading. En hoe zal het de mensen vergaan zijn, die bovenop de lading meeliftten, vragen wij ons af. 

Prachtig is het hoe autovelgen een tweede leven krijgen. Bij de scholen in de dorpen worden ze opgehangen op een paar stevige staanders en dienen zo als schoolbel.

We genieten van de prachtige route over de meestal goede weg in het heuvelachtige landschap. Om een uur of zes en zo’n dertig kilometer voor de grens naar de D.R.C. gaan we langs de weg staan voor het bivak. De temperatuur is gelukkig wat gedaald en er steekt zowaar een windje op. Tot een uur of zeven lopen de mensen over de weg als ze van hun veldjes naar het dorp terugkeren. Een vriendelijke groet en men laat ons gewoon met rust.

Komisch is het als een auto met vier jongelui het licht van hun werkelijk ongelooflijk oude en onttakelde auto gaan repareren. Onze zaklamp biedt hulp en zowaar, het lukt hen. Aanduwen en daar gaat het verder. Ach, dat de achterlichten het niet doen, is hier niet echt belangrijk. De koplampen doen het en dat is wel zo handig op deze bochtige hobbelweg.

We besluiten om morgen niet in Matadi te blijven om het visum voor Cabinda te regelen. Hoewel we niet geloven, dat ons single-entry-visum wordt geaccepteerd (zoals Mister Jimmy ons verzekerde) vinden we het wel leuk om het er op aan te laten komen. Het kost in het ergste geval alsnog moeite en geld, maar het kan geregeld worden, weten we uit overlandersbronnen. De oplossing van het bandenprobleem stellen we ook uit tot daar. Zo, en nu slapen…

 

Zondag, 11 juni 2006 – Een vlot eind aan twee mooie Angola-weken 

 

Het was een vochtige nacht en er hangt weer mist. Liggend in bed horen we mensen voorbij lopen. Grappig is het, dat ze niet aarzelen of stilstaan, terwijl daar toch zomaar ineens een auto staat. We maken een praatje met een man, die vanuit de D.R.C. naar hier is gekomen om een beter bestaan op te bouwen. Lukt niet al te best. Hij voelt zich niet geaccepteerd door de dorpelingen. Maar ja, na zeven jaar Angola, spreekt hij nog nauwelijks een woord Portugees. 

Om negen uur gaat de grens open, weten we. Mooi op tijd rijden we de laatste meters op asfalt met zo nu en dan mooie uitzichten op het stuwmeer van de Congo-rivier. Naast het gebouwtje, waarin de immigratie en douane gehuisvest zijn, parkeren we. De immigratieman verzekert ons ook nog eens, dat we met dit (in- en uitgestempelde) visum Cabinda in kunnen. Wij zijn nog steeds niet overtuigd, maar maken ons er verder niet druk om.

 

 

In een half uur zijn we er klaar. De slagboom wordt voor ons geopend en in niemandsland schakelen we over naar de Democratische Republiek Congo (D.R.C.).

 

Angola heeft ons hart gestolen. We hebben maar een mini-stukje gezien en meegemaakt. Maar het landschap maakte diepe indruk. Net als de mensen, die vriendelijk, hulpvaardig, belangstellend, enthousiast en blij met aandacht waren. Geen gezeur, geen lastige roadblocks, geen corrupte ambtenaren, door niemand lastig gevallen... Waar al die verhalen en ongerustheid ook vandaan zijn gekomen, wij hebben er nergens aanleiding toe gevonden.

Wie weet kunnen we ooit nog eens langer en diepgaander door dit land reizen. Maar vooral hopen we, dat de enorme rijkdommen ook de bevolking ten goede zullen gaan komen.